Aanvullingen en correcties zijn welkom.
Woordenlijst I
~
IALA:
internationale organisatie die zich bezighoudt met de voorschriften voor
bebakening op zee. Van deze voorschriften zijn de voorschriften is het
SIGNI afgeleid.
~
IBC container:
algemeen gebruikte naam voor een kubische
container bestaande uit een balg van kunststof gesteund door een gegalvaniseerd buizenframe op een houten, stalen of kunststoffen pallet. IBC staat voor 'Intermediate Bulk Container' en ze zijn meestal 600 en 1000 liter groot.
Bron: logistiekconcurrent.nl
~
Ielbûs:
houten vissersschip uit Friesland. Zie bij
Friese palingbuis.
~
Iepen Fryske Kampioenskippen Skûtsjesilen,
I.F.K.S.:
organisatie van eigenaren van
skûtsjes, die tot doel heeft jaarlijks een aantal wedstrijden voor de aangesloten leden te organiseren. Opgericht 1981.
~
IJ:
algemene benaming voor een waterloop.
Zie ook bij
waterloop.
Oorspronkelijk geschreven als Ye, Y en als d'Y, wat later Die werd.
Al sinds de middeleeuwen in gebruik geweest. Heden ten dage alleen in aardrijkskundige benamingen e.d. te vinden.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.
~
ijk:
ijkmerk of
ijkschaal, dan wel beiden.
UIT HET IJK LIGGEN
: hier mee wordt de afstand tussen de (geladen)
waterlijn en de
ijkmerken gerekend. Het schip zou dus nog meer kunnen laden.
~
ijkbrief:
de voorganger van de
meetbrief, doch niet geheel gelijk aan deze. Ook bekend onder de naam
ijkcedel.
Bron: Willem Arnoud Cornelis van Dam, Vrachtrecht der Rijnvaart, Uitg. D. Brouwer, 1917.
~
ijkcedel:
soort
meetbrief zoals deze in de achttiende eeuw in gebruik was. Ook bekend als
ijkcedulle.
Bron: Reglement op de meeting der schepen gearresteert by de gesamentlyke Collegien ter Admiraliteit in 'sHage den 27ste april 1726.
~
ijkcedulle:
soort
meetbrief zoals deze in de achtiende eeuw in gebruik was. Ook bekend als
ijkcedel.
~
ijken:
1> een
scheepsmeting (laten) verrichten en de daarmee verbandhoudende
ijkmerken en
ijkschalen aan (laten) brengen. Vroeger
roosen genoemd.
Zie ook:
onderijken.
2> aan de hand van de aangebrachte ijken de belading of
ontscheping van het vaartuig vaststellen. Zie ook bij
ijkmerk.
~
IJker:
1> houten overnaads vrachtschip. Zie verder bij
Turfijker.
Voornamelijk zo genoemd in advertenties. Onderandere in de De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad, 09-09-1872, Via Delpher.nl
2> persoon die
ijkmerken aanbrengt. Een
scheepsmeter.
~
IJkerschip:
houten vrachtschip. Zie verder bij
Turfijker.
Voornamelijk zo genoemd in advertenties. Onderandere in de Rotterdamsche Courant, 30-05-1835, Via Delpher.nl.
~
IJkerschuit:
houten vrachtschip. Zie verder bij
Turfijker.
Voornamelijk zo genoemd in advertenties. Onderandere in de Opregte Haarlemsche Courant, 10-09-1825, Via Delpher.nl
~
IJkerveer:
naam van een
beurtveer van Gouda op Amsterdam.
Reeds in de 16de eeuw is er sprake van dit veer dat in Amsterdam zijn ligplaats tot 1605 aan het Rokin en daarna aan de Nieuwezijds Voorburgwal ongeveer ter hoogte van de Wijdesteeg had. Deze plaats stond vroeger bekend als de Pijpenmarkt. In 1870 is die ligplaats nog steeds door het Goudse veer in gebruik. Men gebruikt dan echter geen IJkers, maar pakschuiten en ijzeren trekschuiten. De ligplaats in Gouda stond bekend als het IJkerveer. In de archieven der gilden spreekt men van de dienst als het Goudse IJkerveer, dit bestond naast het Goudse Volksschuitenveer.
> Bronnen: diverse beeldbanken, | verspreide geschriften, | G.C.E. Crone, Nederlandsche jachten, binnenschepen, visschersvaartuigen en daarmee verwante kleine zeeschepen, 1650-1900 Swets & Zeitlinger, 1926. (blz 179) | archieven van het Klein Binnenvaardersgild Amsterdam.
~
ijkinrichting:
overheidsdienst voor het verrichten van
scheepsmetingen en de uitgifte van
meetbrieven. Later meestal de
scheepsmeetdienst genoemd.
Genoemd in: Staatsblad 29, 1841.
~
ijkmeester:
1> ander woord voor
scheepsmeter met dien verstande dat een ijkmeester gerechtigd is te bepalen waar het
ijk geplaatst moet worden en een scheepsmeter, gezien de betekenis van het woord, eigenlijk alleen de metingen verricht.
2> ander woord voor
ijkopnemer.
~
ijkmerk:
aangebracht moeilijk wisbaar merkteken dat aangeeft tot waar het
schip beladen mag worden. Ook
ijk of
inzinkingsmerk genoemd. [
Afbeelding] Vroeger sprak men wel van
ijkteken,
eek,
ek of
ekke.
IJkmerken werden bij houten schepen ingebeiteld, ingebrand of op andere wijze aangebracht. Soms werd een gemerkte
kram ingeslagen of een metalen strip met daar in het merk aan het schip gehecht. In de 17de eeuw gebruikte men een nagel met een vertinde kop. Deze noemde men een
roos.
Op stalen schepen werd het ijk meestal ingebeiteld. Verder gebruikt men een metalen strippen, de zogenaamde
ijkplaatjes waarop of waarin het ijkmerk aangebracht is. Vroeger werd deze strips vastgeklonken, later werd dezen vastgelast.
OP DE IJKEN LIGGEN
,
AAN HET IJK LIGGEN
:
afgeladen zijn.
DE IJKEN OPNEMEN
: de afstand tussen de huidige
waterlijn en het ijkmerk opmeten en aan de hand daarvan met behulp van de
centimeterlijsten de hoeveelheid
lading berekenen. Ook
ijken genoemd.
Men zou zeggen dat deze van de ijkschalen af te lezen is. In de meeste gevallen zullen echter lang niet alle ijkschalen makkelijk af te lezen zijn en is men sneller wanneer men de afstanden vanuit het gangboord op meet.
ZONE 2 IJK
: ijkmerk dat van toepassing is op de Duitse zee armen. Voor zover bekend van toepassing op de beneden Brake, op de Unterweser, en beneden Hamburg op de Unterelbe.
Gerelateerde termen:
ijkschaal,
vlagijk,
donauijk,
plimsollmerk,
rijnijk,
ijkplaat,
kram,
roos,
enz.
~
ijknagel:
spijker/nagel met grote duidelijke kop, die gebruikt werd om
ijk- en
diepgangschalen op houten schepen aan te brengen.
~
ijknummer:
het
meetbriefnummer dat in het
ijkmerk ingebeiteld is.
~
ijkopname:
het, aan de hand van de
ijkschalen, noteren van de
inzinking van het vaartuig. Daarmee kan dan bepaald worden in welke mate een schip
geladen is.
Bron: Verzameling van voorwaarden waarop in de binnenlandsche vaart en de binnenvaart vervoer plaats vindt. W.A.C. van Dam, Brouwer, 1929. via Delpher
Gerelateerde term:
diepgang.
~
ijkopnemer:
persoon die, teneinde te kunnen bepalen hoeveel lading er in of uit het schip gegaan is, voor en na het laden of lossen de
ijken opneemt.
Gerelateerde term:
pontmeter.
~
ijkplaat:
ijkmerk in de vorm van een los tegen het schip, gespijkerd,
geklonken of gelast plaatje. Meestal als
ijkplaatje betitelt. [
Afbeelding]
~
ijkschaal:
onder het
ijk aangebrachte schaalverdeling in centimeters, waarop de
inzinking van het
vaartuig af te lezen is. [
Afbeelding]
Gerelateerde term:
laadhoogte,
ijkmerk,
uitliggen,
densimeter,
winst en verlies.
Een ijkschaal kan gebruikt worden om de hoeveelheid lading die er in of uit het schip gegaan is te bepalen. Ze zijn, door hun plaatsing, minder geschikt om de diepgang van een vaartuig te bepalen; daartoe dient de diepgangschaal.
~
ijkteken:
ongebruikelijke naam voor
ijkmerk.
~
IJlsterboot:
1> op de
werf van
Eeltje Holtrop van der Zee gebouwd
Fries aakje.
2>
afgaande op de tekening van
ir. E van Konijnenburg een ruim zeseneenhalve meter lange
roeiboot met een model dat neigt naar dat van een
tjotter zij het dan dat
holte duidelijk minder is.
~
ijs:
GEZOND IJS
: ijs dat onder gunstige omstandigheden ontstaan is. Het ijs is helder, zonder veel luchtbellen of verontreinigingen.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897; via Depher.nl.
PAK-IJS
: ijsvlakte grotendeels gevormd door op elkaar geschoven en aan elkaar gevroren ijsschotsen.
PAP-IJS
: zachte wittige ijsmassa, meestal ontstaan uit opdrijvend
grondijs of flinterdunne ijsschotjes vermengd met sneeuw.
Het zachte pap-ijs is soms hinderlijker dan gezond ijs omdat het nauwelijks te breken valt.
Bron: Trouw 31-12-1990 via Delpher.nl
Gerelateerde termen:
drijfijs,
ijsbank,
ijsdam,
kistwerk,
kruien,
ijsbeklemming,
ijsbezetting,
ijskropping,
ijspakking,
ijsopruiming,
enz.
~
ijsbank:
opeengepakt veld
drijfijs.
~
ijsbeer:
hardstenen bescherming onderaan een
brugpijler. Ook
avant-bec genoemd. Zie ook
ijsbok.
~
ijsbeklemming:
situatie die ontstaat wanneer
drijfijs en losse
ijsvelden in een rivier vastraken en opeenhopen en zo de doorgang belemmeren. Zie ook de tekst:
IJsopruiming op rivieren.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl.
~
ijsbericht:
door
Rijkswaterstaat verspreide mededelingen over de aanwezigheid van ijs op de
vaarwegen en de eventueel, daarmee verbandhoudende,
vaarverboden.
~
ijsbeuker:
1> zwaar houten blok aan een lange stok, of soortgelijke constructie in staal, waarmee men het ijs rond het schip brak Soms werd het ook tijdens het
varen gebruikt.
2>
mogelijke naam van een soort
ijsbreker waarbij niet het vaartuig, maar een daarop opgesteld werktuig het ijs breekt. Soms als
ijsbreker betitelt.
~
ijsbezetting:
een massa van vast ijs, die de doorstroming of doorvaart blokkeert.
Genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897; via Depher.nl.
~
ijsbijl:
bijl met lange steel, o.a. gebruikt, om bij
ijsgang, een strook rondom het
schip ijsvrij te houden.
Over het algemeen hoeft een dergelijke bijl zich, behalve in gebruik, niet te onderscheiden van andere bijlen met een lange steel. Naar men zegt waren sommige bijlen voorzien van een metalen bescherming rond, of alleen aan de voorzijde van, de steel direct onder het bijlblad. Ook waren sommigen uitgerust met een aangezette, of aangesmede punt waarmee men ijsschotsen weg kon duwen.
~
ijsboei:
in de tijd dat de
boeien nog van hout waren: een metalen boei. [Links:
Diverse termen inzake de bebakening.]
Mogelijk dat men nu (2020), nu men steeds meer kunststof boeien gebruikt, bij strenge vorst af en toe weer terug moet grijpen op metalen boeien.
~
IJsboeier:
open houten, later ook stalen, vaartuig uit Noord-Holland. Zie verder bij
Langedijker ijsboeier.
Op het moment van schrijven is het nog niet bekend of elders te lande dan op de Langedijk, ijsboeiers gebouwd zijn.
~
IJsboeier vereeniging:
vereniging die tot doel heeft een
ijsboeier in bedrijf te houden.
Op het moment van schrijven is het nog niet bekend of elders te lande, dan te St. Pancras, dergelijke verenigingen in die tijd, of wanneer dan ook, bestaan hebben. In Amsterdam en Rotterdam had men wel de "IJsploeg", maar de schepen waren niet met een ijsboeier vergelijkbaar.
Bron: Het nieuws van den dag, kleine courant. Amsterdam, 24-11-1905 via Delpher.nl
~
ijsbok:
schuin uit het water oprijzende, houten constructie als
ijsbreker voor een (houten)
brugpijler. Zie ook
ijsbeer.
~
ijsboord:
1> bij
ijsgang, rond de
waterlijn
van het
voorschip aangebrachte houten constructie, die beschadiging van de
gangen door ijsschotsen moesten voorkomen. Ook
ijsbord of
ijsplank genoemd.
Gerelateerde term:
ijsdubbeling.
2> soort van losse stalen band, die men bij ijsgang voor het
schip kon hangen.
Gerelateerde term:
stevenstuk.
~
ijsboot:
1> roeiboot die bij
ijsgang door
veerdiensten gebruikt wordt. Vaak een
ijsschouw,
sleeschuit of iets dergelijks.
Term aangetroffen in: Staatsblad nr.75 1840.
2> meestal een kleine open
boot met
buitenboordmotor,
waarin een vrieskist geplaatst is en waarmee men langs pleziervaartuigen vaart om ijs (en soms nog andere zaken) te verkopen. [
Afbeelding.]
Deze vorm van
beroepsvaart is vrij nieuw en komt alleen in gebieden waar veel pleziervaartuigen op het water komen, voor.
Gerelateerde term:
leurboot.
~
ijsbord:
houten 'plank' die het schip bij ijsgang beschermt. Zie verder bij
ijsboord.
~
ijsbreken:
het opzettelijk doen breken van dicht gevroren ijsvlaktes met het doel het water weer in enigermate bevaarbaar te maken.
Genoemd in: De ingenieur jaargang 8, 1893, no 44, via Delpher.nl.
~
ijsbreker:
1a> vaartuig speciaal gebouw om ijs te breken.
[
Afbeeldingen]
Er bestonden
stoom- en
motorijsbrekers, maar er waren ook ijsbrekers die vanaf de wal voortgetrokken werden.
De eerste stoomijsbreker met een voorschip dat op het ijs schuift, de 'Achilles' werd naar een Duits model uit 1892, in 1894 in ons land geïntroduceerd.
Bron: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl. | Eisbrecher - Im original und Modell, Klaus Buldt 1994. | Verspreide berichten en foto's.
- Zie ook tekst:
IJsopruiming op rivieren.
- Website:
IJsbreken op de zaan op zaans-industrieel-erfgoed.nl .
- Website:
IJsbreker Jan Blanken op lafeber.info .
b> vaartuig dat niet met de
romp, maar met aan boord geplaatste werktuigen het ijs breekt. Ook
ijsbeuker genoemd.
2> constructie die voor het schip geplaatst wordt waardoor het beter geschikt is om ijs te breken. Zie
ijsschoen/ijsslof of
ijsploeg.
De ijsploeg schijnt rond 1880 tot ontwikkeling gekomen te zijn, men zegt dat de zwanehals(boeg) daar een uitvloeisel van is. De ijsslof is waarschijnlijk pas na de introductie van de ijsbreker, dus na 1894 tot ontwikkeling gekomen.
3> soort van groot formaat metalen hamer om ijs te breken. Zie ook
ijsbeuker.
4>
aan de voet van dijken en voor
brugpijlers geplaatste, schuinoplopende, zware constructie, die tot doel heeft opwaaiend en kruiend ijs te breken.
5> constructie die tot doel heeft
brugpijlers tegen
drijfijs te beschermen.
Zie bijvoorbeeld:
avant-bec,
ijsbeer,
ijsbok,
keerpaal.
~
ijsbrekersteven:
(vaak) een
steven, die vanaf net boven de
waterlijn, vrij sterk schuin naar achter loopt, waardoor het
vaartuig op het ijs zal schuiven. Bovendien is de steven extra stevig en zwaar uitgevoerd. Soms ook
ijssteven genoemd, maar dat is eigenlijk iets anders.
De ijsbreker met een smal voorschip die op het ijs schuift, is een Amerikaanse vinding die in 1894 in ons land geïntroduceerd werd.
~
ijsbrug:
aaneenschakeling van houten vlonders waarmee een begaanbaar pad over een dichtgevroren water gelegd wordt.
Uit afbeeldingen blijkt dat er soms alleen een soort aanbruggen gevormd worden en de rest van de weg over het vlakke ijs gaat. Het komt voor dat daarbij een deel van de overtocht per ijsschouw/sleeschuit afgelegd moet worden.
Term aangetroffen in de ordonnantiën van het steigerschuitengilde.
~
ijsclausule:
in de overeenkomst tussen
schipper en
bevrachter op genomen clausule volgens welke men, wanneer men door
ijsgang niet kan varen, voor elke dag dat men gedwongen stilligt, een vergoeding krijgt.
Deze vergoeding bedraagt vaak ongeveer 50% van het wettelijk geregelde overliggeld. Naar het schijnt kon, wanneer deze clausule niet in de overeenkomst is opgenomen, deze vergoeding middels de rechter toch worden afgedwongen.
~
ijscommité:
samenwerkingsverband van de plaatselijke Kamers van Koophandel en van de scheepvaart afhankelijke bedrijven, die in strenge winters tot passende maatregelen inzake de transporten van en naar deze bedrijven moet komen.
~
ijsdam:
stuwwal van
drijfijs. Ook wel
ijswal genoemd. Zie ook
ijsduin en
kistwerk genoemd.
~
ijsdubbeling:
extra tegen de huid aangebrachte laag, welk het schip bij het varen door het ijs moet beschermen.
Gerelateerde term:
ijsboord.
~
ijsduin:
in meerdere lagen op elkaar geschoven veld drijfijs. Mogelijk gelijk aan
ijsbank. Zie ook
ijsdam.
Er lijkt een lichte voorkeur te bestaan het woord ijsduin te koppelen aan ophopingen die door de wind aan de kust van groot water ontstaan..
Bronnen: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982. | Trouw 04-01-1951. Via Delpher.nl
~
IJsel.....:
tot ca 1940 veel voorkomende schrijfwijze voor de rivier de
IJssel, welke term vanaf ca 1910 een sterke opmars kende.
Bron: zoekresultaten in diverse kranten via Delpher.nl
~
ijsgang:
1> de aanwezigheid van ijs op vaarwegen.
Gerelateerde termen:
ijsbreker,
ijsploeg,
ijsschoen,
ijsboord,
toewater,
drijfijs,
ijsdam,
ijsduin,
ijsbank,
ijskropping,
ijsclausule,
ijsgeld,
ijstoeslag,
doorijzen,
slop,
ijszaag,
ijsbijl,
ijsbeuker,
enz.
2> de beweging van drijfijs.
~
ijsgeld:
uitkering aan personeel van
beurt- en
lijndiensten,
wanneer er door
ijsgang niet ge
varen kon worden.
Zie ook
ijstoeslag.
~
ijshaak:
soort
pikhaak, maar dan met één recht vooruit geplaatste
teen en een andere die schuinsweg staat. Een 'haak' ontbreekt dus. IJshaken werden ondermeer gebruikt om
schietschouwen/ijsschouwen voort te duwen.
Genoemd in: Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden. 1882 via Delpher.nl
~
ijsjacht:
soort
ijsschuit, meestal voor de recreatie.
~
ijskaart:
waterkaart waarop de
ijsgang op de Nederlandse
vaarwegen aangegeven is..
~
ijsklopper:
vermoedelijk zwaar blok van hardhout bevestigd aan een lange steel. Zoiets als een
ijsbeuker.
Genoemd in: Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden. 1882 via Delpher.nl
~
ijskropping:
ophoping van
drijfijs op stromend water.
~
ijsonderschuiver:
voorzetstuk voor een vaartuig dat het ijs breekt door onder het ijs te schuiven. Beter bekend als
ijsploeg.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.
~
ijsoogst:
wat iemand aan ijsschotsen en brokken heeft weten te verzamelen. Het ijs wordt voor ijskelders en brouwerijen gebruikt. Zie ook
ijsvissen. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
ijsopruimer:
voorzetstuk voor een vaartuig dat het ijs breekt door op of onder het ijs te schuiven; een
ijsslof, respectievelijk
ijsploeg.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.
~
ijsopruiming:
het verwijderen van een
ijsbezetting,
ijskropping en/of
ijsbeklemming.
~
ijsopschuiver:
voorzetstuk voor een vaartuig dat het ijs breekt door op het ijs te schuiven; een
ijsslof.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.
~
ijspakking:
opeenstapeling van ijs vanaf de bodem tot aan of boven de waterlijn.
Genoemd in: "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881.
~
ijsplank:
houten bescherming rond het voorschip dat het schip bij ijsgang moet beschermen. Zie verder bij
ijsboord.
~
ijsploeg:
1a>
voor een
schip, meestal een
sleepboot, geplaatste drijvende constructie, die
Onder het ijs schuift en daardoor het ijs breekt, waardoor het schip dus als
ijsbreker gebruikt kan worden. Ook
ijsbreker,
ijsopruimer of
onderloper genoemd.
[
Afbeelding]
Vergelijk:
ijsslof.
Alhoewel er aanwijzingen zijn dat er reeds rond 1840 met iets wat men een ijsploeg noemde geëxperimenteerd schijnt te zijn, heeft het tot rond 1880 geduurd voor deze volledig tot ontwikkeling kwam. Hierbij was ondermeer de Firma Ceuvel in Amsterdam betrokken. Men zegt dat de zwanehals(boeg) daar een uitvloeisel van is. De ijsslof is later ontwikkeling gekomen. (Bronnen: Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, 1840 (6) Ingenieur 1891 nr 6).
In het "Eerste Verslag van het Bestuur der Vereeniging IJsploeg" 1881 is echter sprake van de tewaterlating van een 'ijsopruimer', als 'ijsploeg' betiteld, die, afhankelijk van de stand en positie aan de steven als 'ijsonderschuiver' of als 'ijsopschuiver' gebruikt kon worden. Dus respectievelijk als ploeg of als slof/schoen.
Gerelateerde term:
ploegspant.
b> geregeld onterecht gebruikt voor een bovenloper: een
ijsslof.
Bron: M.L. en R. de Koter, Binnenvaart in beeld, Uitg. De Alk, Alkmaar 1996.
2> Rotterdamse onderneming die begin twintigste eeuw de havens aldaar open trachtten te houden. Voluit: N.V. Sleepvaart Mij. "IJsploeg".
In Amsterdam heeft tussen 1879 en 1892 eveneens een vereniging met het zelfde doel en de naam 'IJsploeg' bestaan. Ze werd opgevolgd door de
Vereniging Algemene Scheepvaartbelangen Amsterdam.
Gerelateerde term:
IJsboeier vereeniging.
~
ijsrammer:
vaartuig dat men gebruikt om het ijs te breken, danwel voorzetstukken als de
ijsslof en de
ijsploeg die vaartuigen voor het breken van ijs geschikt maken.
De vaartuigen worden zo genoemd in: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl. De voorzetstukken komen ter sprake in: Handboek IJsbestrijding Vaarwegen 2010. Via open.rijkswaterstaat.nl
~
ijsschoen:
metalen voorzetstuk dat als ijsbreker fungeert. Zie verder bij
ijsslof.
~
ijsschip:
schip dat ijs vervoert. Soms ook
ijsschuit genoemd.
Voor het gebruik in ijskelders en naar men zegt ook in brouwerijen werd in vroeger tijd natuurijs gebruikt. In strenge winters won men dat op rivieren en meren, maar ook werd er ijs uit Scandinavië aangevoerd. Foto's in het gemeentearchief van Amsterdam tonen dat er begin twintigste eeuw ijs uit de Amstel in binnenvaartschepen verzameld werd.
Foto 1,
Foto 2.
~
ijsschouw:
1>
forse open boot voorzien van
schinkels waarmee men
toewater oversteekt. Ook
Schietschouw en
Sleeschuit genoemd.
Sommige foto's tonen een Hollandse boot die als sleeschuit gebruikt wordt, andere afbeeldingen tonen vaak meer schouwachtige modellen.
Volgens het Algemeen Handelsblad van 1894 werden er in januari van dat jaar schietschouwen gebruikt om de Maas bij Slikkerveer over te steken.
Gerelateerde term:
ijsbrug.
2> scheepstype. Vermoedelijk een vrij platte en stevige
schouw voldoende groot om tenminste 6 personen te kunnen bergen en voldoende stevig om ijs te kunnen breken. Tegen de onderzijde van het
vlak waren twee
schinkels/schenen aangebracht waarmee de
schuit over het ijs schoof/schoot. Over het algemeen
Schietschouw genoemd. Ze werden gebruikt om bij
ijsgang personen naar de overkant te kunnen brengen.
De term schietschouw wordt echter vaker gekoppeld aan een klein schouwtje met een erg hol vlak, dat door jagers en vissers gebruikt werd. Dat men met deze jagersschouw over het ijs zou gaan, zoals sommigen beweren, lijkt onwaarschijnlijk, maar toch werden deze kwetsbare vurenhouten schuitjes ondermeer te Aalsmeer ook op die wijze gebruikt.
Dat er ook een heel andere schiet-ijsschouw bestond, blijkt ondermeer uit in een beschrijving van de winter van 1838. Daar zegt men: "Eene schietschouw is een middending tussen eene schuit en eene slede" en in de 'Oude Tijd' van 1871 schrijft men:
"Tot de ijssleden behooren ook de sleeschuiten. ... Zij dienen om, bij ijsgang op onze stroomen, de gemeenschap met de Overmaasche en Zeeuwsche eilanden te onderhouden. Van ouds werden ze daarom ook schietschouwen, en tegenwoordig ... ijsbooten genoemd; maar de ware naam is sleeschuit, want het ding is slee en schuit tegelijk: 't is een schuit op schaatsen, zonder roer, voor en achter vierkant, die in open water geroeid en over de ijsvelden geduwd wordt" (Bron Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.)
Men mag dus aannemen dat de schuit voorzien was van lange schinkels/schenen waardoor de druk op het ijs beter verdeeld werd en het schuitje stabiel staat. Ook verhaalt men dat de schuit, die in gebruik was als veer over de Moerdijk, naast een aantal passagiers, "een aantal kloeken mannen" kon bergen. Een dergelijk vaartuig zal redelijke afmetingen moeten hebben.
De eerder genoemde jagersschouw en de ijsschouw, die beiden schietschouw genoemd worden, blijken in het verleden soms grondig door elkaar gehaald te zijn.
In de aangehaalde passage wordt een verband gelegd tussen de Zeeuwse wateren en de term Schietschouw. Mogelijk heeft dat betrekking op het vissersvaartuig dat Schietschouw genoemd wordt.
Zie ook Googlebooks: Leeskabinet: Winter van 1838 en een passage bij Willem van Houten.
Gerelateerde term:
ijshaak.
~
ijsschuit:
1>
een
ijszeiler met een
romp gelijkend op die van een
zeilend vaartuigje.
[
Afbeelding.]
2> sleeschuit die men voor het
ijsvissen vanuit Spakenburg gebruikte. In tegenstelling tot de ijssledes die men elders bij het ijsvissen gebruikte, kon men met deze
schuit wel open water oversteken. Het vaartuig, met het model van een
Schouw, bezat niet alleen
roeispanen, die ook gebruikt werden om het duwframe samen te stellen, maar ook een zeiltje, dat de voortgang hielp. De
schinkels waren ver naar achter geplaatst. Afmeting ca. 3 bij 1 meter.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 3. Bunschoten - Spakenburg, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
3> een
open vaartuig van redelijke afmetingen die voor het verzamelen of transport van natuurijs gebruikt wordt. Zie ook bij
ijsschip.
~
IJsselaak:
scheepstype. Zeilend
vrachtscheepje van het type
aak/lastaak. IJsselaakjes hebben een
voorstevenbalk en zijn over het algemeen wat kleiner dan bijv. de
Hagenaar of de
Hasselteraak. Ze hebben meestal een beetje
volle en hoge
kop, een
geveegd achterschip en een fraaie
zeeg. De
boeisels, op
voor- en
achterschip staan meestal in lijn met de
romp, soms vallen ze iets naar binnen. [
Afbeeldingen.] Later veelal gemotoriseerd. Ook
Hollandsche IJselaak genoemd.
Het type is ontstaan rond de Hollandse IJssel. Ze werden veelvuldig voor het vervoer zand, riet en bouwmaterialen gebruikt. De
Rietaak en de
Zandaak worden vaak tot de IJsselaken gerekend, terwijl de IJsselaak op zijn beurt soms weer tot de
Boeieraken gerekend wordt. De houten IJsselaken waren tot circa 13,5 meter lang. De vrij smalle heve liep tot het bovenboord en de berghouten liepen niet over de heve door.
Bronnen: H.Kersken en H.C.A. van Kampen: Schepen die voorbij gaan, 1927. | J. Lunenburg en W. Haentjes: Ronde en platbodems, schepen en jachten. Uitgeverij de Alk. | Catalogus tentoonstelling binnenvaartschepen 1940-1941. Maritiem Museum Prins Hendrik, 1940. en vele anderen.
Verwante term:
IJsseljacht,
Oude IJsselaak.
~
IJsselboeier:
vrachtscheepje verwant aan de
Zuid-Hollandse boeier. Het is vrij kort en breed.
~
IJsselhaven:
haven die min of meer direct uitmondt op de (Gelderse) IJssel.
~
IJsseljacht:
kleine
welbesneden IJsseltjalk meestal voorzien van
paviljoen en
stuurkuip.
~
IJsselkade:
kade die aan de IJssel grenst.
~
IJsselkop:
aardrijkskundige naam voor de landpunt op de scheiding van Rijn en IJssel ten zuiden van Westervoort (kmr. 879).
~
IJsselman:
een
schipper van langs de Hollandse IJssel. Ze voeren een eerste instantie vaak met
IJsselaakjes, later met
IJsseltjalken. Ze zaten, net als de
IJsselschippers, vaak in de handel en het vervoer van bouwmaterialen.
Het onderscheid tussen een IJsselschipper en een IJsselman zou gelegen zijn in het feit dat de eerste zelf zand of grind beugelt, terwijl de tweede alleen vervoerder zou zijn. Niet iedereen zal echter hetzelfde onderscheid maken.
~
IJsselmeer:
watervlakte in 1932 na de afsluiting van de
Zuiderzee ontstaan. Nadien is het stuk dat de naam IJsselmeer is blijven dragen door droogmakingen en bedijkingen beperkt tot het resterende water boven de Houtribdijk en ten westen van de Ketelbrug.
~
IJsselmeerdijk:
de dijk langs de kusten en polders van en aan het IJsselmeer.
~
IJsselmeerhaven:
haven die min of meer direct grenst aan het IJsselmeer.
Na de afsluiting van de Zuiderzee werden de Zuiderzeehavens IJsselmeerhavens. Bij de verdere inpoldering van het IJsselmeer ging een steeds kleiner deel van de voormalige Zuiderzee IJsselmeer heten. Toch noemt men plaatsen als Marken en Muiden of zelfs Vollenhove en Elburg nog geregeld een IJsselmeerhaven. Kleine vluchthaventjes echter worden, zeker als ze van na de afsluiting zijn, geen IJsselmeerhavens genoemd. Het lijkt dus een beetje een persoonlijke kwestie.
- Bron: Dirk Huizinga, Visserij bij de Lemmer, Dirk Huizinga 2013 Via www.dirkhuizinga.com.
~
IJsselmeerkotter:
motorvaartuig dat gebruikt wordt voor de visvangst op het IJsselmeer.
Ook hier slaat IJsselmeer in de meeste gevallen op het water zoals het in 1932 ontstond.
De term IJsselmeerkotter wordt ondermeer gebruikt in de liggers van de meetdiensten.
~
IJsselmeerkust:
de natuurlijke en kunstmatige oevers van het
IJsselmeer.
Ook hier slaat IJsselmeer in de meeste gevallen op het water zoals het in 1932 ontstond, maar vooral langs de Randmeren wilt men nogal eens spreken van de OUDE IJsselmeerKUST.
- Bron: Dirk Huizinga, Visserij bij de Lemmer, Dirk Huizinga 2013 Via www.dirkhuizinga.com.
~
IJsselmeerpeil:
de huidige of de beoogde waterstand van het IJsselmeer.
Bron: De schoonheid van ons land deel iv. Rondom de Zuiderzee. Dr. P. H. Ritter jr., Prof. Dr. H. N. Ter Veen, Uitgeverij Contact Amsterdam 1937.
~
IJsselmeerpolder:
elk der droogmakerijen die na 1932 in het IJsselmeer tot stand gekomen zijn. De Noordoostpolder, Oostelijk- en Zuidelijk Flevoland.
~
IJsselmeerschip:
1> vaartuig dat voor het gebruik op het IJsselmeer bestemd is of was, als ook een vaartuig dat met regelmaat het IJsselmeer bevaart of bevaren heeft.
Bronnen o.a.: Het vrije volk, 22-05-1969. | Algemeen Handelsblad, 13-06-1942. | Friese koerier, 03-04-1963. | Algemeen Handelsblad, 17-01-1939. Alles via Delpher.nl
2> schepen die bij archeologische vondsten in het IJsselmeer 'ontdekt' zijn.
Bron: Thijs J. Maarleveld✝, Het land het water de binnenvaart, via nmgn.huygens.knaw.nl (aug. 2025)
~
IJsselmeervergunning:
vergunning die men moest aanvragen toen de Zuiderzee afgesloten werd (1932) en de
visserij onder de wetgeving inzake
binnenvisserij ging vallen. Daarvoor viel het onder de
kustvisserij.
Bron: Dirk Huizinga, Visserij bij de Lemmer, Dirk Huizinga 2013 Via www.dirkhuizinga.com.
~
IJsselmeervis:
vis gevangen na de afsluiting van de Zuiderzee.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1. Inleiding, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
IJsselmeervisser:
1> willekeurig
vaartuig, dat gebruikt wordt om op het IJsselmeer vis te vangen. De nieuwe types worden over het algemeen
motorkotter, soms ook
IJsselmeerkotter, genoemd. [
Afbeelding] Tot de oudere types behoren ondermeer: de
(Vis)Aken,
de
Bollen,
de
Zeeschouwen,
de
Schokker,
de
Staverse jol,
de
Botter
en de
Zeepunter.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982. |
2> visser die hoofdzakelijk op het IJsselmeer vist.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 5. Lemmer, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
IJsselmeervisserij:
de
visserij op het IJsselmeer.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
IJsselmeervisserijbedrijf:
de beroepsmatige
visserij op het IJsselmeer.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
IJsselmeervissersvaartuig:
willekeurig
vaartuig dat voor de
IJsselmeervisserij gebouwd, of geschikt is. Zie ook
IJsselmeerkotter.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
IJsselmeervlet:
reddingboot van het
scheepstype vlet. Ontworpen voor Waddenzee en IJsselmeer.
~
IJsselmeervloot:
de verzameling (vissers)schepen, die het IJsselmeer bevoeren.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1 Inleiding. Van Kampen & zn, 1982.
~
IJsselmeerwater:
het water van het
IJsselmeer.
~
IJsselschip:
scheepje van de
IJsselschippers. Vaak als
IJsselscheepje betitelt. Meestal is dit een
IJsselaakje of
IJsseltjalk.
~
IJsselschipper:
schipper, die zand
beugelde en vervoerde op de Hollandse IJssel. Daarnaast heeft men het ook vaak over IJsselmannen.
Het onderscheid tussen een IJsselschipper en een IJsselman zou gelegen zijn in het feit dat de eerste zelf zand of grind beugelt, terwijl de tweede alleen vervoerder zou zijn. Niet iedereen zal echter hetzelfde onderscheid maken.
~
IJsselstoomboot:
een
stoomgoederenboot van de Rijn en IJssel Stoomboot Maatschappij t Kampen, die een geregelde dienst vanuit Kampen en havens langs de IJssel op plaatsen langs de Rijn onderhoudt.
Bron: Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Deel 6 Door A. J. van der Aa, onder het lemma 'Kampen'. Geraadpleegd via Google books.
~
IJsseltjalk:
niet al te grote
Hollandse tjalk, echter minder hoekig en wat sierlijker van lijn. Vooral voor het
beugelen en transport van zand gebruikt. Vaak voorzien van
paviljoen. De mooiste scheepjes werden soms
IJsseljacht en soms ook
paviljoenjacht genoemd. [Tekst:
Scheepstype Tjalk.]
~
IJsseltoilet:
bepaald type scheepstoilet, dat boven de waterlijn geplaatst dient te worden. Zie bij
scheepstoilet.
~
IJsseltol:
elk der
watertollen die op de IJssel geheven werden.
~
ijsslof:
voor een
schip, meestal een
sleepboot, geplaatste drijvende constructie, die
op het ijs schuift en daardoor het ijs breekt, waardoor het schip dus als
ijsbreker gebruikt kan worden. Ook
ijsschoen,
ijsschuif,
bovenbreker,
ijsbreker,
ijsopschuiver of
bovenloper genoemd. Door sommigen, abusievelijk, als
ijsploeg betitelt. [
Afbeelding]
De ijsslof schijnt rond 1879 door dhr. Rutters Amsterdam bedacht te zijn. De firma Ceuvel ontwikkelde het idee verder, terwijl de firma Goedkoop voor de bouw zorgde. De ijsploeg is van eerdere datum. (Bron: Eigen Haard 1918 nr. 7)
~
ijsspiering:
spiering die bij het
ijsvissen gevangen is. Ook
klopspiering genoemd.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 3. Bunschoten-Spakenburg, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
ijsspieringnet:
spieringnet waarmee onder het ijs gevist wordt. Ook bekend als
floddernet.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
ijssteven:
1> in verband met het varen door ijs extra sterk gebouwd
voorschip.
Zie ook
ijsversterking.
2> speciaal gevormde steven van een motorvaartuig wat het breken van ijs moet vergemakkelijken. Zie ook bij
ijsbrekersteven.
~
ijstoeslag:
bepaalde extra vergoeding aan de schipper, wanneer er bij ijsgang of vriezend weer gevaren moet worden.
IJstoeslag wordt soms ook
ijsgeld genoemd.
~
ijsveld:
een grote aaneengesloten oppervlakte van ijs, dat niet aan alle zijden de
oever raakt.
Bron: Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Ingenieur 1847-1897, via Delpher.nl.
~
ijsversterking:
in verband met het varen door ijs in het
voorschip aangebrachte verstevigingen.
Deze verstevigingen bestaan meestal uit extra dikke huidplaaten, extra of extra zware spanten en mogelijk ook stringers. Spanten en platen kunnen ook als dubbeling aangebracht zijn. IJsversterkingen treft men niet alleen op ijsbrekers en ijsbrekende sleepboten, maar ook op diverse vrachtschepen, in het bijzonder tankschepen, aan.
~
ijsvissen:
1>
vis, die zich onder het ijs bevindt trachten te vangen.
Gerelateerde termen:
botkloppen,
flodderen,
floddernet,
jouw,
jouwvissen,
poken,
spieringhengelen,
spoelen,
spoelstok,
wakvissen,
en links:
diverse termen inzake het vistuig en de
visserij.
2>
ijs dat zich op rivier, sloten, grachten en plassen gevormd heeft verzamelen. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Dit gebeurde ondermeer voor brouwerijen, voor de ijskelders die men op sommige landgoederen had en voor de visserij.
Ondermeer genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
ijsvisser:
1>
persoon die zich met het
ijsvissen bezig houdt. Ook
wakvisser genoemd.
Gerelateerde termen:
botklopper,
floddernet.
2> persoon die ijsschotsen of brokken ijs verzamelt.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
ijsvisserij:
al het geen met het
ijsvissen van doen heeft. Ook
wakvisserij genoemd.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1 Inleiding. Van Kampen & zn, 1982.
Gerelateerde termen:
botkloppen,
floddernet,
spoelen,
spoelstok,
wakvissen,
en links:
Diverse termen inzake de visserij.
~
IJsvlet:
1>
algemene benaming voor
vaartuigjes die op dichtgevroren wateren dienst moeten doen; hetzij voor transport, hetzij om ijs te breken, hetzij als
reddingboot. Ook wel
ijsboeier of
ijsschuit genoemd.
a> benaming van een ijzeren schuitje dat in de haven van Volendam gebruikt werd om het ijs bij invallende dooi te breken.
- Ook plaatsen als Volendam, Elburg, Harderwijk en Vollenhove hadden ijsvletten als reddingboot en eventueel ijsbreker. Vermoedelijk vertoonden ze veel overeenkomst met de ijsvlet van Volendam.
Gerelateerde termen:
ijsschouw,
ijsvlieger,
Langedijker ijsboeier,
ijsbreker,
ijsvlettenloods.
Bij Volendam is niet goed te zien welk type dit schuitje voor moet stellen, maar een gewone vlet is het zeker niet. Het heeft, naar mijn mening, wel iets weg van een Hollandse boot.
Bronnen: nieuwlanderfgoed.blogspot.nl | Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 2. Volendam, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
b> URKER IJSVLET
: soort
Haringschuit met
schinkels.
~
ijsvlettenloods:
houten schuurtje waarin men de
ijsvlet(ten) en alle materialen voor het werken daarmee bewaarde.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 4. Harderwijk, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
ijsvlieger:
houten roeiboot, een
vlieger voorzien van
schinkels.
Bron: Scheepvaartmuseum Amsterdam. Aldaar omschreven als: Model van een ijsvlieger van het Lingense veer. Gebouwd naar opmetingen door Maurice Kaak van de ijsvlieger in de collectie van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen.
~
ijsvrij:
zonder noemenswaardige hoeveelheden vast ijs of drijfijs.
~
ijswal:
door het ijs opgeworpen opeenhoping van ijs. Zie bij
ijsdam.
~
ijszaag:
lange handzaag met zeer grove vertanding. De ijszaag wordt onder andere gebruikt bij het
doorijzen en wanneer men bij
ijsgang een strook rond het
schip ijsvrij wenst te houden.
~
ijszeilen:
zich met een
ijsjacht of
-schuit verplaatsen.
~
ijszeiler:
1> op glijijzers opgesteld 'vaartuig' waarmee men op het ijs kan zeilen. Een
ijsjacht of
ijsschuit.
IJszeilers werden vroeger wel voor zakelijk transport gebruikt. Aangezien men ijs zelden volledig kan vertrouwen hadden deze zeilers voldoende drijfvermogen om te blijven drijven als men door het ijs zakte. Daarna verder zeilen was echter, door de dikte die het ijs toch had, zelden mogelijk.
2> iemand die
ijszeilt.
~
IJtoren:
de
lichtopstand op de 'Hoek van 't IJ' ter hoogte van Durgerdam.
Bron: H. Dessens, Nederlands Zeilende Binnenvaart. De Alk, Alkmaar 2007
~
IJveer:
naam en algemene aanduiding voor de vaartuigen van het Gemeentelijk
Vervoer Bedrijf Amsterdam, waarmee een oeververbinding tussen het
centrum van de stad en Amsterdam-noord onderhouden wordt. [
Afbeelding]
Reeds in 1308 wordt er gesproken van een veerdienst tussen de monding van de Amstel en de Volewijk (Voelwije) in het huidige
Amsterdam Noord. Of het IJveer daarmee een plaatsje in het Guinessbook of records verdient, is me niet bekend.
Vanaf 1897 tot op heden (2011) is het veer in handen van de Gemeente en heeft het bijna altijd gevaren. De grote wagenveren droegen de naam Gemeentepont met een volgnummer. De passagiersscheepjes van de overzetdiensten droegen de naam IJveer met een volgnummer, ook de nieuwe voet- en fietsveren dragen sinds 1985 de naam IJveer.
In verband met brandstofschaarste voer het wagenveer Tolhuis tussen 1 april en half augustus 1945 niet, maar vormden zes ponten, samen met enkele schuiten een pontonbrug van de Ruijterkade naar het Tolhuis. De schuiten vormden het beweegbare deel dat ten behoeve van de scheepvaart op gezette tijden uit gevaren werd.
Bronnen: Diverse verspreide berichten o.a. op kustvaartforum.com, kranten op Delpher.nl, eigen waarneming en aanvullende informatie via de Wikipedia.
~
ijzen:
1> een schip, door het ijs verplaatsen. Zie verder bij
doorijzen.
2> bij vorst een strook water rond het schip vrij houden. Dit om schade aan het eigen schip, andere schepen,
meerpalen en
wallekanten te voorkomen.
Vermeld in: Reglement voor de haven der stad Amsterdam 1834
~
ijzer:
1> hiermee wordt in de
binnenvaart een bepaalde soort staal, het zogenaamde
puddelijzer bedoeld. Het staat ook bekend onder de naam
klipperijzer.
De termen 'ijzer' en 'staal' worden door velen tamelijk willekeurig gebruikt. Over de officiële benamingen en over de productie van staal is het nodige op internet te vinden. (Zie bijv. IJzer- en staalsoorten 1840-1940 - Slaan, trekken en vloeien, Bouwen met staal. PDF download.) Het lijkt me niet verstandig dat hier te gaan herhalen.
- De eerste ijzeren binnenvaartschepen verschenen in Nederland in 1824 dit waren stoomschepen. Eerst alleen sleepboten, later vervoerden deze ook passagiers of goederen. De eerste ijzeren vrachtschepen (sleepschepen voor de Rijnvaart) volgden in 1841. Het eerste stalen zeilschip, in de liggers omschreven als een zeilaak, zou in 1864 gebouwd zijn. Rond 1870 verschijnt de eerste ijzeren tjalk en rond 1877 de eerste Klipper. Dit alles volgens de liggers van de meetdiensten.
Eind negentiende eeuw gaat men in Nederland langzamerhand over op het bouwen van stalen schepen en verdwijnt het ijzer uit de scheepsbouw. Dat proces wordt nog tijdelijk vertraagd door de schaarste tijdens de eerste Wereldoorlog, maar 10 jaar later is de bouw van ijzeren schepen (volgens de gegevens uit de liggers) wel verleden tijd.
Ik heb echter de indruk dat er in deze liggers niet altijd een betrouwbare scheiding tussen ijzer en staal gemaakt wordt.
Zie ook: Geschiedenis van binnenvaart en vaarwegen. Auteur: J.U. Brolsma - 2010 (pdf via TUDelft)
2> lekenbenaming voor
staal.
Wanneer een schipper het woord ijzer of staal gebruikt kan hij, over het algemeen, zowel ijzer als staal bedoelen. Hij wijkt daarin niet af van de woordkeuze van veel walbewoners, waar ook de meeste personen het verschil tussen ijzer en staal niet kennen.
Wanneer een schipper het echter heeft over een ijzeren schip in tegenstelling tot een stalen schip, dan bedoelt hij een schip dat gebouwd is van een materiaal dat door schippers vaak aan geduid wordt als puddelijzer en om de verwarring geheel compleet te maken hebben schippers en werven het soms ook over: staalijzer.
EEN SCHIP IN HET IJZER ZETTEN
: zie
overijzeren.
3> hulpstuk van de
korvenmaker bij het vlechten van tenen
korven en
kubben. Ook goot of aanslagijzer genoemd.
Met de goot wordt de ingestoken teen weer terug naar de buitenzijde gebogen.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
ijzerbeslag:
van staal, smeed- of gietijzer gemaakte toebehoren, steunen, verstevigingen, en dergelijke. De zogenaamde
beslagdelen.
~
IJzeren varken:
aan de
Overijsselse pot verwant
scheepstype. Met vrij steile, gebogen,
voorstevenbalk, vrij spits
voorschip, rond
achterschip, voorzien van
luikenkap,
paviljoen en
roef; een
draai-over-boord.
Van dit vaartuig is slechts één vermelding en één afbeelding bekend. Volgens G.J. Schutten zou 'IJzeren varken' de bijnaam van de Overzeese beurtzomp zijn.
~
ijzerglimmerdekverf:
dekverf waarin ijzeroxide 'splinters' verwerkt zijn. Hierdoor ontstaat een stroef oppervlak. Zie ook:
antislipverf.
~
ijzerhelling:
deel van het
werfterrein waar men nieuwe
ijzeren en
stalen schepen bouwt.
De term lijkt beperkt tot Friesland, en mogelijk zelfs tot de Lemmer, beperkt geweest te zijn.
~
ijzermenie:
roestwerende verf met roodbruine kleur, die ijzeroxides bevat. In enkele gevallen ook
dodekop genoemd.
~
ijzermenieplamuur:
mengsel van plamuur en ijzeroxides. Ook
bloedplamuur genoemd.
~
ijzerplamuur:
1> vaak wordt hier mee
ijzermenieplamuur bedoelt.
2> willekeurige soort plamuur geschikt om op staal gebruikt te worden. Zie ook
staalplamuur.
~
ijzerziek:
het op bouten en klinken losraken van de
huidgangen bij houten schepen. Ook
boutziek genoemd.
~
ile:
L-vormige
kimplank zoals die in de Romeinse tijd voorkwam. Uit het Frans overgenomen term waarmee in bepaalde archeologische geschriften constructies overeenkomend met de
overgangsplank bedoeld worden.
Bron: Flevoberichten nr. 280
~
impeller:
1> rubberen schoepenrad bij bepaalde waterpompen. Ook geschreven als
impellor.
2> schoepenrad, soort veelbladige
schroef, van een
waterjet. Ook geschreven als
impellor.
~
impellerpomp:
type vloeistofpomp met een soort van rubberen schoepen. Ook geschreven als
impellorpomp.
~
impellor:
soort schoepenrad, Zie bij
impeller.
~
inbijten:
door het hakken van wakken, het bijten, een schip door het ijs in de haven brengen.
Zie ook
bijten,
doorijzen.
~
inbinden:
het vastzetten van een
zegen aan de onder- en
bovenreep. Zie verder bij
staaien.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inbindselen:
in een
eind touw een
oog of vaste lus vormen door twee punten op dat touw met een
bindsel samen te binden.
Deze vorm van een oog maken wordt veel toegepast bij touwspruiten.
In de afbeelding een touwoog met ingebindselde ronde kous.
~
inblaascompressor:
luchtpomp die er voor moet zorgen dat de brandstof in de compressieruimte van de motor geblazen kan worden. Onderdeel van een
inblaasmotor. Gerelateerde term:
inblaaslucht.
~
inblaaslucht:
gecomprimeerde lucht die gebruikt wordt om de brandstof in de cilinder te blazen. Zie ook
inblaasmotor.
Bron o.a.: J.C. Piek, Scheepsmotoren. Stam,1935 via Delpher.
Vergelijk
startlucht.
~
inblaasmotor:
in 1893 door Rudolf Diesel ontwikkelde motor, waarbij de brandstof met behulp van samengeperste lucht in de verbrandingsruimte gebracht wordt.
Deze luchtdruk had men nodig om de brandstof, tegen de compressiedruk in de cilinder in, in de verbrandingsruimte te brengen.
Naar de benodigde compressor voor de inblaaslucht ook
compressormotor genoemd.
Vanaf 1927, met de komst van de, door Robert Bosch uitgevonden, hoge druk brandstofpomp kwam er langzaam een eind aan het bestaan van deze inblaasmotoren.
Bron: Oliemotoren, handleiding voor verbrandingsmotoren. Kluwer,1934. e.a.
~
inblaasvat:
onderdeel bij een inblaasmotor. Luchttank waarin de voor de brandstofinspuiting noodzakelijke, gecomprimeerde, lucht wordt opgeslagen.
~
inbraak:
plaats waar een dijkdoorbraak is geweest.
~
inbreken:
het zich met de
schijfsnijkop van een
bodemschijfcutter ingraven in de te verwijderen
bodemlaag.
~
inbuigen:
van
inhouten of stalen
spanten: door buigen passend maken.
~
incidentenbestrijdingsvaartuig:
vaartuig dat (ook) bij grote ongevallen ingezet kan worden. Ook
rampenbestrijdingsvaartuig genoemd.
~
inclinatie:
de mate waarin de ligging van een kompasroos of naald afwijkt van horizontaal.
De inclinatie is eigenlijk de hoek dat een vlak ten opzichte van een standaard vlak heeft. De inclinatie van het aardmagnetisme ten opzichte van het aardoppervlak in Nederland bedraagt ca. 67 graden. Op de magnetische polen van de aarde is dat 90 graden. De voor Nederland geproduceerde kompassen zijn gecompenseerd voor de in Nederland voorkomende inclinatie. De kompasroos, naald, zal dus horizontaal liggen. Reist men echter verder noordwaarts dan zal het kompas steeds verder voorover gaan duiken, waardoor er een afwijking in de aanwijzing, een declinatie zal ontstaan.
~
indicateur:
instrument waarmee het drukverloop in een cilinder, tijdens het bewegen van de zuiger, opgetekend kan worden.
~
indicateurkraan:
afsluiter die een verbinding heeft met de verbrandingsruimte van een oliemotor of met de cilinder van een stoommachine, en waarop een
indicateur bevestigd kan worden. Bij oliemotoren vaak tevens als
decompressiekraan fungerend.
Bron: Oliemotoren door J.C. Piek, Uitg. Stam 1943 en Zuigerstoommachines door H.W. Haga. Uitg. Stam, ca. 1948. Beiden via Delpher.
~
indicateurpaardekracht,
iPK:
het vermogen van een
stoommachine berekend aan de hand van de met de
indicateur
gemeten waardes. Ook geschreven als:
indicateur-PK.
~
indompeling:
de mate waarin de
scheepsromp in het water gedompeld is. Ander woord voor
diepgang.
~
indraaien:
het, met een lier of
draadspil aan
boord of tegen het schip trekken van
ankers.
Zie ook
opdraaien en
inhieuwen.
~
indrijven:
al drijvende een haven of een tot berging bestemde plaats binnen komen. Ook
binnendrijven genoemd.
De term wordt niet alleen voor schepen, maar ook voor drijvende constructies gebruikt.
Bron: J.A. Ringers, Beschrijving van den bouw van de derde schutsluis in het kanaal door Zuid-Beveland te Hansweert.
~
Industrie:
voormalige Nederlandse dieselmotoren fabriek. Vooral bekend van
langzaamlopers. [Menu:
Afbeeldingen motoren, Website:
abelforte.nl/industrie.]
Samen met
Kromhout,
Brons en
Bolnes ook 'eigenaar' van
Samofa.
~
industriehaven:
een
haven of
zijhaven in een industriegebied, meestal verboden voor pleziervaartuigen.
~
Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepvaart,
I.V.S.90:
Scheepvaart begeleidingssysteem, dat voornamelijk gebruikt maakt van
marifoonverbindingen tussen de
schepen en
IVS-posten. In eerste instantie bekend als
I.V.S.-90, later als
I.V.S. next. [Website:
rijkswaterstaat.nl.]
Verwante term:
Zeeuws Haven Informatie Systeem.
~
ingangskap:
klein
opbouwtje met scharnierende of schuivende bovenkant en vaak ook deurtjes, dat als ingang tot een
benedendekse ruimte fungeert.
[
Afbeelding] Een ingangskap voor het
vooronder wordt een
vooronderkap genoemd.
~
ingangskoekoek:
koekoek, die tevens als ingang tot een
benedendekse ruimte fungeert.
Bron: F.R.Loomeijer: Met zeil en Treil, de tjalk in de binnen- en buitenvaart. Uitg. Alk, Alkmaar. 2de druk 1999.
- Afbeelding hiernaast: Ingangskoekoek op een paviljoenpraam. Tekeningfragment door Rens Lensselink via Zaansarchief.
~
ingebouwd:
opbouwen, vertrekken, waarvan de vloeren een eind(je) beneden het dek, waarop die opbouwen geplaatst zijn, liggen. Zuid-Nederlands of Vlaams synoniem voor
verzonken.
~
ingelaten:
gedeeltelijk in een uitsparing opgenomen. Het resultaat van het
inlaten.
~
ingestraakt:
van een sterk naar binnenliggende rand voorzien.
Vlaamse term die in verband met berghouten en stuiten gebruikt wordt. Deze hadden (op houten schepen) soms een duidelijk zichtbare rand om de lijnen van het schip beter uit te laten komen. Het vormt tevens een droge-naad.
~
ingezonken:
1> meer
diepgang gekregen hebben; het resultaat van het
inzinken.
2> van opbouwen: niet geheel boven het
dek uitstekend:
verzonken.
3> gedeeltelijk in een onderliggende uitsparing passend. Soms ook
ingelaten genoemd.
~
ingieren:
met een gesleept schip een haven of iets dergelijks gaan invaren, terwijl de sleepboot zijn koers op het hoofdvaarwater blijft volgen. Ook
inscheren genoemd.
~
inhalen:
1> verouderde term voor het de
sluis in laten varen van schepen.
De term werd (in de zuidelijke Nederlanden) gebruikt in de trant van: "We gaan de sluis inhalen". De term stamt waarschijnlijk uit de zeilvaartperiode aangezien de schepen toen vaak op handkracht, eventueel met lieren, de sluis in of uitgetrokken werden. Op sluizen stonden soms zelfs verhaalspillen voor dat doel.
Het andere inhalen, van harder gaan dan een ander noemt men in de binnenvaart oplopen. Het passeren van het opgelopen schip voorbijlopen.
2> iets, meestal een
touw of
visnet,
binnenboord of aan land trekken. In sommige gevallen verkort tot
halen.
Bronnen o.a.: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 2. Volendam, Uitg. Van Kampen & zn, 1982. | Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland. 1984. | De visscherman en zijn werk. Peter F. Anson (en H. de Booy), Kirberger en Kesper, Amsterdam 1934. Via Delpher.nl.
Gerelateerde termen:
inhieuwen,
inpalmen,
instomen,
opdraaien,
enz,.
3> het
krimpen van de wind.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1, Enkhuizen. Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
inhaler:
touw of
takeltje aan de
kluiverboomring om deze naar het schip toe te trekken.
Bron: Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
~
inhieuwen:
1> van
ankers: het omhoog halen van het
anker. Ook
hieuwen genoemd.
De term is voornamelijk van toepassing wanneer het anker met de hand of met een braadspil, stukje bij beetje omhooggetrokken wordt. Wanneer men een ankerlier gebruikt, spreekt men in het algemeen van opdraaien of indraaien.
2> in het algemeen: iets naar boven of naar zich toe trekken.
~
inhout:
1>
willekeurig stuk hout, dat
NA het aanbrengen van de
gangen (men bouwt dus op mallen), aan de binnenzijde tegen deze gangen bevestigd wordt. Vaak ook
spant genoemd.
Dit soort inhouten ziet vooral bij overnaads gebouwde vaartuigen. Ze zijn vaak veel lichter van constructie dan de hierna genoemden.
2> verzamelnaam voor alle houten verbindingsdelen aan de binnenzijde van de
romp. Ook
spant genoemd. Gerelateerde termen zie bij
spant.
Bron: Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
3> Vlaams voor het verticale gedeelte van een spant. In het Nederlands een
oplanger of een
staander genoemd.
~
inkel:
trechtervormig
visnetje in een
fuik,
kruik of
kuilnet. Ook
inket,
inkéling,
keel,
keb en
kebbe genoemd. Onder meer bij de haringfuik maakt men onderscheid tussen de
voor- en
achterinkel. Zie ook links:
Diverse termen inzake het vistuig.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
INKET is mogelijk Fries. Rond Bunschoten gebruikt men de term huifje.
De termen KIB, KIBBE en KOBBE zijn geen dialectvorm van keb en kebbe, maar van kub en kubbe. Zie aldaar.
Bron inzake inkel, enkel, keel en inkeling: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1. Van Kampen & zn, 1982.
~
inkelband:
rij dubbele
mazen voor de aanhechting van de
inkel.
~
inkelen:
de
inkelsnoeren spannen.
~
inkeling:
trechtervormig
visnetje in een
fuik,
kruik of
kuilnet. Zie ook
inkel.
Uitspraak: inkéling.
O.a. Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inkelsnoer:
lijntje, meestal paarsgewijs aangebracht, waarmee de
inkels gespannen, d.w.z. open, gehouden worden.
~
inket:
trechtervormig
visnetje in een
fuik,
kruik of
kuilnet. Zie ook
inkel.
~
inklaren:
de douaneformaliteiten bij het binnenkomen van een land vervullen.
~
inklaring:
het
inklaren.
~
inkloppen:
laverend het
hoekwant inhalen.
Gerelateerde term:
opkloppen.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1, Enkhuizen. Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
inknevelen:
in de
sleepnetvisserij: de
simmen met een
knevel op elkaar steken.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 2. Marken, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
inkomen:
1> het inhalen van de lijnen aan de
zegen, waarmee men dan de zegen naar zich toe trekt. Dit kan zowel op de hand, als met een paard, als met de
spil gebeuren. Ook
aanhalen,
aantrekken,
aandraaien,
bijtrekken,
bijdraaien,
bijhalen en
landen genoemd. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
2> het langszij het schip laten draaien van de
ankerkuil of de
raamkuil. Het tegengestelde van
deunkomen en het gevolg van
hogeraankomen.
[
Lijst Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inkorten:
1> van een
schip:
ongeveer uit het midden van een schip, een stuk weghalen en daarna beide delen weer aan elkaar lassen.
2> van een
mast: van de onderzijde een stuk afhalen.
3> het belaste gedeelte van een touw, staaldraad of ketting, door hieuwen, inpalmen of het gebruik van inkorthaken, klauwen of knopen, een stukje korter maken.
4> een touw door het leggen van één of meerdere knopen of steken, korter maken. Ook
opkorten genoemd.
Gerelateerde term:
opkortsteek.
~
inkorthaak:
op een moderne hijshaak gelijkende haak echter met een zeer smalle bek bestemd om rond kettingschalmen te haken.
[Afbeelding op
hijsunie.nl]
Gerelateerde term:
inkortklauw.
~
inkortklauw:
twee-tenige korte en stevige metalen 'haak', die om een kettingschalm past. Ze worden voornamelijk gebruikt om
kettingstroppen in te korten. Vroeger vaak met langere 'tenen' en ook
duivelsklauw genoemd. De moderne inkortklauw heeft meestal een geheel andere uitvoering.
Gerelateerde term:
inkorthaak,
duivelsklauw.
~
inkrimpen:
1> het
schip met de
kop in de wind draaien en houden.
Bron: Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
2> meer tegen de wind in gaan varen. Beter bekend als
oploeven.
Bron: Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
~
inlaat:
1>
uitsparingen in het
lijfhout waarin de
dekdelen eindigen.
2>
dekdeel dat, daar waar het naast liggende dekdeel eindigt, tot het lijfhout verbreedt.
Een zeer weinig gebruikte methode, waarvan het eventuele voordeel mij niet bekend is.
3> INGELATEN GANG
:
een
gang, die tussen de andere gangen aangebracht is en waarbij de naast liggende gangen versmald zijn. Zie ook
insteker.
4> huiddoorvoer waardoor
buitenwater
in het
schip kan komen.
5> uitsparing in de ondergrond, waarin een voorwerp geheel of gedeeltelijk verdwijnt.
~
inlaatbijt:
bijt in het ijs waardoor men de
zegen onder het ijs brengt.
[
Lijst Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
Vanaf de inlaatbijt brengt men het zegen met de spoelstok via tussen liggen bijtjes naar de uitlaatbijt. Dit noemt men spoelen.
~
inlaatsluis:
sluis bestemd om water in een bepaald gebied toe te laten.
Over het algemeen dienen deze de sluizen de waterhuishouding en slechts indirect de scheepvaart. Aangezien ze in normale stand gesloten zijn, zijn ze ook niet in de vaarwegen zelf opgenomen. Een bekende inlaatsluis is de inundatiesluis, maar ook de irrigatiesluis is een inlaatsluis. Deze dient specifiek de landbouw. In Nederland is de grens tussen irrigatie- en inlaatsluis vaak moeilijk te trekken.
- Het begrip is ondermeer te vinden in: Sluizen en Stuwen door G.J. Arends Delft 1994.
Zie ook
hevel en links:
Diverse termen inzake sluizen en stuwen.]
~
inladen:
zaken aan boord brengen. Zie verder bij
laden.
~
inlader:
1> oud, maar ook toen niet erg gebruikelijk, synoniem voor
bevrachter.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.
2> persoon die, zonder tussenkomst van een
bevrachter, iets met een
beurt- of
stukgoederenschip laat vervoeren.
Bron: Wetboek van Koophandel 1838 art.473. | Beurtvaart tusschen Amsterdam εν Maintz vice versa. 1832 via Google.books | Dr. J.M. Fuchs, De Amsterdamse beurtvaart op de Duitse Rijnhavens.
~
inlaten:
1> een
inlaat maken.
2> water van een gebied met hoge
waterstand naar een gebied met lage waterstand laten vloeien.
~
inlaveren:
ergens
laverend invaren.
Verouderd. Bron: Handwoordenboek J.M. Kramer 1923. | Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
~
inleggen:
plaatselijk: het kunnen
bezeilen.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1, Enkhuizen. Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
inlegpremie:
bedrag dat men moet betalen wanneer men als
deelgenoot bij een
onderlinge toetreedt (meestal een zeer klein percentage van de verzekerde waarde van het
schip). Ook
inleg genoemd.
~
inlegspie:
bij oudere 'werktuigen' een veel gebruikt 'machine'onderdeel. Een klein 'balkje' van staal dat klem in een uitsparing op een as past en meestal een met een zeer geringe speling in de ruimte, uitgespaard in het voorwerp rond die as, ligt. Onder andere toegepast tussen schroefas en schroef en tussen de verschuifbare tandwielen van lieren en de lierassen. Ook meeneemspie genoemd.
~
inlieren:
iets met een
lier naar 'binnen' draaien.
~
in-lijn-koppeling:
keerkoppeling waarbij de verschillende mechanismen zoveel mogelijk achter elkaar geplaatst zijn en waarbij de ingaande en uitgaande as op één lijn liggen. Ook
langhalskeerkoppeling genoemd.
~
inloeven:
1> onbekend synoniem voor
oploeven.
2> scherp aan de wind ergens naar binnen varen.
~
inloodsen:
een vaartuig behulpzaam zijn bij het invaren van een haven of kleiner water. Zie
binnenloodsen.
~
innemen:
1> ZEIL INNEMEN
: een
zeil reven of een
bijzeil strijken en
bergen. Meestal
zeil minderen genoemd.
2> LADING INNEMEN
: te vervoeren zaken aan boord nemen;
laden.
3> bij het
rondbreiën een kleiner aantal mazen per rondgang breiën. Ook
minderen,
afminderen,
afvatten en
stelen genoemd. [
Lijst: Overige termen inzake het vistuig].
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
innet:
het binnenste, tussen de
ladderingen hangende net, bij een
drijfnet. Ook
boezem genoemd.
[
Lijst: Diverse termen inzake het vistuig.]
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inpakken:
de gekochte vis in manden of korven (eventueel onder toevoeging van zout) opbergen.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inpalmen:
1> een
touw,
staaldraad of ketting met de handen
binnenboord trekken. Vroeger mogelijk ook
schalken genoemd.
Meestal gebruikt wanneer men daarmee geen last verplaatst, dus wanneer het makkelijk gaat. In andere gevallen spreekt men vaak van inhieuwen
.
Gerelateerde term:
uitpalmen.
2> onjuist gebruikt als synoniem van
inhalen,
opdraaien.
Ondermeer bij Dr. Th. H. van Doorn in Terminologie van Riviervissers in Nederland heeft men het namelijk over "met de spil inpalmen".
~
inpezen:
de
mazen langs de rand van de
ankerkuil door middel van de
kuiltoom aan het
kuilhout zetten. Ook
staaien en
vastwerken genoemd.
[
Lijst: Diverse termen inzake het vistuig.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inpikken:
gebruikelijk synoniem voor inhaken. Een haak in een ring, oog of lus steken.
~
inrijen:
bepaalde
zeilmanoeuvre bij het
botslepen toegepast, Zie verder bij
rijen.
~
inroeien:
1> al
roeiend binnengaan.
Bijv. een haven inroeien.
2> het met de
roeiboot uitbrengen van de
zalmzegen, bij de
klepvlotvisserij. Ook
uitzetten genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inscharen:
door stroming veroorzaakte uitslijten van de oever. (Onbekende term.)
Bron: H.E. Boer, Rivieren, rijshoutconstructies, dijken, duinen en stranden, waterschappen, polders en droogmakerijen. N.V. Uitgevers-Maatschappij Kosmos, 1936. | Paul L. Jansen, Wij bouwen bruggen. Uitg. Blitz, 1939. Beiden via Delpher.nl.
~
inscharing:
door stroming veroorzaakte uitslijting van de oever; het resultaat van het
inscharen.
~
inschepen:
aan
boord gaan of komen van
passagiers of vee. Soms ook gebruikt als synoniem voor:
laden. Zie ook
embarkeren.
~
inscheping:
het
inschepen.
~
inscheren:
1> een
touw of
staaldraad over de
schijf van een
blok geleiden of door oog voeren, halen. Verouderde vorm is 'scheren'. Ook
strietsen of
doorscheren genoemd. Zie ook
uitscheren.
Bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org. | Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
2> met een
gesleept schip een
haven of iets dergelijks gaan
invaren, terwijl de
sleepboot zijn
koers op het
hoofdvaarwater blijft volgen en de
sleepverbinding nog enige tijd in stand gehouden wordt. Ook
inzwemmen en
ingieren genoemd.
Bron: Overlevering via kustvaartforum.com
3> door middel van de heersende stroming het schip zijdelings verplaatsen zodat deze zich voor een
invaart kan
manoeuvreren, dan wel tussen andere schepen een
ligplaats kan vinden. Meestal gebeurt dit door gelijktijdig met een
anker of met een
tros op een
meerpaal het
achteruitdrijven te voorkomen.
Bron: J. van Beylen Zeilvaart lexicon, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, 2023
Van Beylen is hier niet duidelijk in, maar men kan natuurlijk ook met de eigen voortstuwing voorkomen dat men achteruitdrijft.
~
insertplaat:
tegen of in de
huid aangebrachte versteviging, in de vorm van een dikke plaat. Ondermeer toegepast voor de montage van onderdelen van een
waterjet.
~
insimmen:
1> kleinere delen
visnet,
galen, met draden,
simmen, tot een groter geheel vormen. Ook
simmen genoemd.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1. Van Kampen & zn, 1982.
2> de
sim, het
lijk, al dan niet voorzien van gewichten, drijvers of
siedeldraden aan het net vastzetten. Zie ook
opsimmen.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1, Enkhuizen. Van Kampen & zn, 1982.
~
insimmer:
iemand die de
sim, het
lijk, al dan niet voorzien van gewichten, drijvers of
siedeldraden aan het net vastzet.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1, Enkhuizen. Van Kampen & zn, 1982.
~
inspectieboeier:
inspectievaartuig van het type
boeier.
~
inspectievaartuig:
algemene benaming voor een
vaartuig dat door een overheid voor de toezicht op (de toestand van) het
vaarwater (en de daarbij behorende
kunstwerken) gebruikt wordt.
Gerelateerde termen:
motorinspectievaartuig,
visserij-inspectievaartuig,
patrouillevaartuig,
inspectieboeier,
inspectieschip,
inspectievlet,
kantonniersvlet,
waterstaatsvlet,
enz.
~
inspectieschip:
vaartuig dat voor de toezicht op (de toestand van) het
vaarwater (en de daarbij behorende
kunstwerken) gebruikt wordt.
In eerste instantie was de term min of meer gereserveerd voor zeegaande vaartuigen van de overheid. Later wordt de term ook voor binnenvaartschepen en voor schepen van niet-overheden gebruikt.
~
Inspectie leefomgeving en transport,
I.L.T.:
overheidsdienst die zich ondermeer met de scheepvaart bezig houdt. Zie bij
Inspectie verkeer en waterstaat.
~
Inspectie verkeer en waterstaat,
I.V.W.:
overkoepelend overheidsorgaan waarin sinds de oprichting in 2001 ondermeer de
scheepvaartinspectie opgenomen werd.
Bij het samengaan van departementen in 2012 kwam de dienst bij de
Inspectie Leefomgeving en Transport.
~
inspectievlet:
vermoedelijk een
inspectievaartuig van het scheepstype
vlet vaak ook
kantonniersvlet genoemd.
~
inspet:
Vlaams voor
helmstok.
Het woord is afkomstig van inspit. In Vlaanderen gebruikte men namelijk ook bij een houten helmstok een constructie waarbij het hout IN de roerkop gestoken wordt. In Nederland ligt het helmhout om de bovenkant van een houten roer. Volgens Maurice Kaak zou het Nederlandse helmHOUT in Vlaanderen een helmSTOK genoemd worden.
~
inspit:
stalen staaf die in de kop van het roer gestoken wordt en als
helmstok fungeert. Vergelijk
inspet.
In tegenstelling tot een helmstok is de inspit altijd uitneembaar. Mr Jhr. J. van Lennep maakt dit onderscheid echter niet.
- Ondermeer genoemd in: Onze zoetwatervisscherij. Uitg. Nederlandsche Heidemaatschappij 19-9-1932 en in Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
.
~
instaaien:
het vastzetten van het
visnet aan de onder- of
bovenreep of aan de
hoepels. Zie verder bij
ophoepelen en
staaien.
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
insteekdok:
afsluitbare
insteekhaven.
~
insteekhaven:
vrij smalle
haven, die direct op een
vaarwater of andere haven uitmond.
~
insteeksel:
dat gedeelte van het netwerk van een
visnet waar het aantal mazen minder wordt. Zie ook links:
Diverse termen inzake het vistuig.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 2. Marken, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
insteken:
EEN NIEUW BOORD INSTEKEN
: bij houten
schepen een (deel) van een
gang
of
boord vervangen.
~
insteker:
1> gang die, tussen andere gangen in ligt en bij één van de
stevens begint, maar niet tot de andere steven doorloopt.
Gerelateerde termen:
geerd,
soldatengat,
vrinksel.
2> het middelste deel van het
boeisel bij ondermeer de
botter.
Bij de botter bestaat het totale boeisel uit een voor- en achterboeisel met daar tussen de insterker.
3> vrij onbekende term voor een
opsteker, die tegen de
onderkant van de
botteloef aangebracht is.
~
instomen:
1> varend met
stoom- of
motorschip een
kanaal,
haven,
sluis e.d.
invaren.
De golfslag; tijdschrift voor ieder, die aan en op het water leeft, 03-07-1936. Via Delpher.nl.
2> varend (op de motor) een
sleepnet aan
boord halen.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 2. Volendam, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
instructieschip:
meestal niet varend
schip, waarop praktijklessen voor de
binnenvaart
gegeven worden. Zie ook:
opleidingsschip.
~
instructievaartuig:
meestal een varend
schip, waarop praktijklessen voor de
binnenvaart
gegeven worden. Zie ook:
opleidingsschip.
~
insplitsen:
1> door middel van een
splits vormen of met elkaar verbinden.
Het is moeilijk aan te geven wanneer men alleen het woord splitsen dan wel het woord insplitsen moet gebruiken.
2> een voorwerp in een
touw
of een
staaldraad opnemen, door het touw, of de staaldraad, strak om het voorwerp te leggen en met een splits vast te zetten.
~
instroomkanaal:
koker in de
romp, uitmondend in de
huid, waardoor het door een
boegjet gepompte water toestroomt.
Bron: vanwijkwerkendam.com
~
intercominstallatie:
electronisch apparaat, waarmee men tussen twee punten kan communiceren. Ook wel bekend als
praaiinstallatie.
[Afbeelding
hoornluidsprekers,
versterker.]
~
interkoeling:
koelsysteem voor motoren met twee gescheiden koelwatercircuits.
~
Intermediate:
betonnen
caisson van 24x17,5x4,5 meter. Oorspronkelijk bedoelt om bij de landing te Normandië gebruikt te worden voor de aanleg van havens. Hier in Nederland ondermeer gebruikt om in 1945 het gat bij Westkapelle te dichten.
Het was de middelste maat van de drie caissons die voor de landing in Normandië ontworpen waren. De andere maten waren de Beetle en de Phoenix.
~
internaat:
plaats waar kinderen kost en inwoning genieten en tevens onderwijs ontvangen. Zie
schippersinternaat.
~
internaatschip:
vaartuig, waarin een
schippersinternaat of soortgelijke instelling gevestigd is.
De Stichting Hervormde Internaten voor schipperskinderen had ondermeer drie kempenaars, 'Prinses Margriet', 'Prinses Marijke', 'Prinses Irene', en een wat kleiner schip, 'Koningin Wilhelmina', als internaat schip. De drie eerste schepen hadden een ligplaats in Zwolle, Groningen en Rotterdam.
Er waren echter meer instellingen met internaatschepen. Het pantserschip 'De Schorpioen' fungeerde met de naam Prinses Margriet als internaatschip voor de zeevaartschool in Den Helder. Het opleidingsschip de 'Pollux' was behalve een opleidingsschip ook een internaat. De 'Bonaire' fungeerde onder de naam 'Abel Tasman' als internaatschip voor de zeevaartschool 'Abel Tasman', Delfzijl. Het passagiersschip 'Erasmus' deed dienst als internaatschip in Dordrecht onder de naam 'Hollands Glorie'. Verder was er nog de 'Jan Backx' in Rotterdam, maar daarmee is de lijst waarschijnlijk nog niet compleet.
~
Internationaal (scheeps)registratie nummer:
aan een schip toegekend uniek nummer. Zie verder bij
Europanummer.
~
Internationale Schippersvereniging,
I.S.V.:
in 1931 ontstane afsplitsing van de
Algemene Rijnschippers Bond.
Bron: 70 jaar ASV, pdf via algemeneschippersvereniging.nl
~
Internationale Vereniging het Rijnschepenregister,
I.V.R.:
op 14 november 1947 te Rotterdam opgerichte Internationale Vereniging voor het houden van het Rijnschepenregister. Later worden de doelstellingen meer omvattend en omschrijft men het als:
"Internationale Vereniging voor de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de binnenvaart en de verzekering en voor het houden van het register van binnenschepen in Europa."
(citaat
website I.V.R.).
~
intimmeren:
voor permanente bewoning geschikt maken. Zie ook:
betimmeren,
~
intrekken:
van de
romp van een schip: in breedte minder worden. Meestal gebruikt voor een vermindering in het horizontale vlak. Voor het verticale vlak bezigt men de term
invallen.
De term wordt buiten de scheepsbouwkunde zelden aangetroffen.
Bron: Mr. J. van Lennep Zeemanswoordenboek 1856 en Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland. Via DBNL
~
intrekking:
de mate waarin de
romp van een schip in breedte minder wordt. Meestal gebruikt voor een vermindering in het horizontale vlak. Voor het verticale vlak bezigt men de term
invalling.
~
inundatierecht:
het recht om in geval van oorlog of anderszins, land onder water te zetten.
C. Smit, Het verdrag tusschen Nederland en België van 19 april 1839. A.W. Sijthoff's Uitgeversmij N.V.1946. Via Delpher
~
inundatiesluis:
inlaatsluis die gebruikt wordt om een bepaald gebied onder water te zetten. Meestal heeft dit een militairstrategische reden. Aangezien de sluizen in normale stand gesloten zijn, zijn ze ook niet in de
vaarwegen zelf opgenomen. [Links:
Diverse termen inzake sluizen en stuwen.]
Het begrip is ondermeer te vinden in: Sluizen en Stuwen door G.J. Arends Delft 1994.
~
invaardeur(en):
de
sluisdeur(en), die door een schip dat wil
schutten, genaderd wordt(worden).
Bron: Richtlijnen vaarwegen 2017, onder redactie van drs. O.C. Koedijk, m.m.v. A. van der Sluijs, MSc en ing. M.L.W. Steijn, uitgave: Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving, Rijswijk.
~
invaarlicht:
soort verkeerslicht waarmee het
invaren van
sluizen geregeld wordt. Ook
invaartlicht genoemd. De term invaartlicht is in het spraakgebruik wel, maar in officiële geschriften niet populair. Zie ook
doorvaartlicht.
Genoemd in: Richtlijnen Scheepvaarttekens RST 2008, uitg. RWS.
~
invaart:
1> een
doorvaart, die toegang tot een min of meer afgesloten gebied, bijv. een
haven, een
sluis e.d., geeft, maar ook de toegang van een meer naar smal water o.i.d.
Zie ook
invaartopening.
2> de
schepen, die
invaren.
~
invaartlicht:
1> soort verkeerslicht waarmee het
invaren van
sluizen geregeld wordt. Zie ook bij
invaarlicht.
2> lichtbaken dat de toegang tot een
vaarwater aangeeft. [Links:
Diverse termen inzake de bebakening.]
Genoemd in: Eilanden-nieuws. 2 maart 1962.
~
invaartopening:
gewoonlijk kortweg
invaart genoemd.
~
invallen:
1> bij het
richten van de
mast, ondermeer bij de
Botter: bij deels opgerichte mast, met meerdere mensen tegelijk aan de strakgezette
voorstag gaan hangen opdat de mast met een beetje snelheid tot in de
mastkoker komt.
Men doet dit om met een minder lange takel, toch de mast geheel overeind te krijgen. Voor het richten gebruikte men minstens een vier- of een vijflasttakel. Voor een lange takel heeft men dus erg veel touw nodig, terwijl men bij het laatste stuk van het overeind zetten nog maar nauwelijks kracht nodig heeft. Door de mast een flinke zwiep te geven bespaart men een hoop werk.
2> een
haven binnenlopen.
Verouderd. Bron: Handwoordenboek J.M. Kramer 1923.
3> met gebruikmaking van het eigen lichaamsgewicht extra kracht zetten bij het hijsen of
inhieuwen.
Verouderd, bron: Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org.
4> van de
romp van een schip: naar boven toe meer naar binnen liggend. Uitsluitend gebruikt voor een vermindering in het verticale vlak. Voor het horizontale vlak bezigt men de term
intrekken.
~
invaller:
in bepaalde streken gebruikte term voor wat elders een
kalf genoemd wordt; een op het
vlak liggend vulstuk tussen twee tegenover elkaar staande
kimknieën of
krommers. In NW-Overijssel ook
nobeltien genoemd.
Bron: G.L. Berk, De Punter.
~
invalling:
de mate waarin de
romp van een schip naar binnen valt.
Gerelateerde termen:
valling,
invallen,
intrekken.
~
invaren:
het binnen varen van
sluis,
haven,
invaart
of
bruggat.
~
invreten:
zeer plaatselijk overmatig materiaalverlies, door chemische invloeden (waaronder roest) of slijtage.
~
invriezen:
door vorst in het ijs dusdanig vast komen te zitten dat men, zonder hulp van
ijsbrekers, niet verder kan.
Bron: J. van Beylen Zeilvaart lexicon, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, 2023
Gerelateerde termen:
bezeten,
bewederen.
~
inwateren:
1> het binnendringen van regenwater in hout of
staaldraad.
Bij hout niet te verwarren met wateren.
Bron ondermeer: Dan H. van der Hiel, Scheepsbouw, zeemanschap en extract internationaal seinboek, Uitgave van de Kweekschool voor de Zeevaart, 1947. Via Delpher.nl.
2> lichte lekkage bij de naden of kieren op een houten
schip.
EEN SCHIP LATEN INWATEREN
: nadat een uitgedroogd schip te water is gelaten, water in het hout laten trekken.
~
inwinden:
met een
lier of
rol een touw, ketting of draad aan
boord trekken.
Bron: Johan Hendrik van Dale, Van Dale's groot woordenboek der Nederlandsche taal. Nijhoff, Sijthoff, 1914. Via Delpher.nl
~
inzamelstation:
over het algemeen bedoelt men daarmee een plaats waar men het chemisch afval van schepen kwijt kan.
Gerelateerde term:
scheepsafvalstoffenverdrag.
~
inzeilen:
1> zeilend een
haven of
vaarwater binnenvaren.
2> al zeilend het
vistuig aan
boord halen. Zie ook links:
Diverse termen inzake de visserij.
Bron: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want, deel 1, Enkhuizen. Uitg. Van Kampen & zn, 1982.
~
inzetcilinder:
gekleurd cilindrisch of gebogen glas waarmee men het licht van
bijvoorbeeld de
boordlichten kleurt. Ook
inzetglas genoemd.
~
inzetglas:
gekleurd cilindrisch of gebogen glas waarmee men het licht van
bijvoorbeeld de
boordlichten kleurt. Ook
inzetcilinder genoemd.
~
inzetten:
het met de
roeiboot uitbrengen van de
zalmzegen, bij de
klepvlotvisserij. Ook
uitzetten genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inzetter:
persoon die er voor zorg draagt dat de
zegen op correcte wijze
uitgezet wordt. Bijvoorbeeld op de
klepvlotvisserij van toepassing. Elders ook bovenman, uitzetter of voorzetter genoemd.
Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inzetpot:
verwisselbaar deel in de zuigerbodem. Bij Kromhout motoren wel
paddestoel genoemd.
Bron: C. Noorlander: Oliemotoren voor binnenvaart, visserij en kustvaart. Uitg. Born Assen 1962.
-Men spreekt van zuigerBODEM, maar men bedoelt de bovenkant van de zuiger. De kant die gesloten is.
Dit soort constructies zijn, voor zover mij bekend, sinds de jaren veertig nauwelijks meer toegepast.
~
inzinken:
het, door invloeden van buitenaf, dieper in het water gaan liggen van een vaartuig.
Meestal is deze invloed van buiten af de lading of ballast die aan boord gebracht wordt. Ook zal wanneer men bijvoorbeeld met een schroevendok het achterschip oplicht, het voorschip dieper inzinken. Of het voorschip zal bijvoorbeeld dieper inzinken wanneer men een anker dat ergens achter is blijven haken, tracht in te hieuwen.
~
inzinking:
1> de afstand tussen de huidige
waterlijn en de waterlijn van het ledige
schip. Soms wel eens gebruikt als synoniem voor
diepgang.
2> de mate waarin een
vaartuig zich in het water bevindt. Deze maat is bepalend voor de
diepgang.
Bron: De scheepsmeting, 22 April 1852 vervat in: Handboek voor de binnen-schippers door J.G.C. Meijer Hoogeveen 1855.
HET VLAK VAN INZINKING
: het vlak dat door de, op dat moment heersende, waterlijn loopt.
HET VLAK VAN GROOTST TOEGELATEN INZINKING
: het vlak dat, bij een volledig geladen schip, door de dan heersende waterlijn loopt. Dit vlak is d.m.v.
ijken of
inzinkingsmerken op het schip aangegeven.
~
inzinkingsmerk:
op de romp onuitwisbaar aangebracht merk dat aangeeft tot waar het schip afgeladen mag worden. Zie ook
ijkmerk.
~
inzwaaien:
het
stroomafwaarts draaien van de toegetrokken
zegen. De zegen komt daarmee in de positie te liggen waarin hij binnengehaald kan worden. In plaats van inzwaaien spreekt men plaatselijk ook van
bijzwenken,
bijkomen,
bijslaan,
bijzwaaien,
omkomen,
dwarstrekken enz. [Links:
Diverse termen inzake de visserij.]
Genoemd in: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland.
~
inzwemmen:
al
uitdrijvend een haven of iets dergelijks
invaren. Voornamelijk van toepassing op de wijze waarop de
sleepschepen in de
Rijnsleepvaart de haven binnenliepen. Ook verkort tot
zwemmen.
Zie ook
inscheren/ingieren.
~
iPK:
afkorting voor
indicateurpaardekrachten.
~
isofaselicht:
lichtbaken met een bepaald
lichtkarakter. Zie verder aldaar.
I.V.R.:
afkorting voor
Internationale Vereniging het Rijnschepenregister.
~
I.V.S.:
afkorting voor
Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepvaart.
~
IVS-post:
kantoor, waarin de gegevens met betrekking tot de aangemelde
schepen verzameld wordt.
Zie ook:
I.V.S.90.
Sitemap
© 1997-heden; Pieter Klein, Amsterdam of de rechthebbenden van de opgenomen tekst- en afbeeldingsbestanden
De rechthebbenden kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor de gevolgen van het gebruik van deze site,
noch voor de gevolgen van het gebruik van de in deze site opgenomen links!
Deze site gebruikt cookies!
Zonder toestemming vooraf, is gehele of gedeeltelijke overname van enig deel uit 'Binnenvaarttaal' verboden!
Veel inzenders zullen echter een verzoek tot het (her)gebruik van het getoonde materiaal inwilligen. (meer informatie)
Kopieën naar Facebook, Pinterest, en andere doorgeefluiken zijn echter niet toegestaan!
Deze site is geoptimaliseerd voor een resolutie van 1024x768 px.,
U wordt verzocht eventuele gebreken te
melden!
(meer informatie)
Mijn dank gaat uit naar ALLEN, die mij met deze site helpen of geholpen hebben.
Pieter Klein:
Redacteur, auteur, ontwerper en webmaster.